
Jurisprudentie
BB5240
Datum uitspraak2007-10-04
Datum gepubliceerd2007-10-10
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200704378/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2007-10-10
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200704378/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
t hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 22 mei 2007, verzonden op dezelfde datum, van de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank). Verzoeker heeft de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Uitspraak
200704378/2.
Datum uitspraak: 4 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats] (gemeente Hof van Twente),
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 07/82 van de rechtbank Almelo van 22 mei 2007 in het geding tussen:
verzoeker
en
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.
Openbare zitting gehouden op 4 oktober 2007 om 11.30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter
Ambtenaar van Staat: mr. M.M. van Driel
Verschenen:
Verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. J.J.T. van Stiphout, advocaat te Zutphen;
Het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente (hierna: het college), vertegenwoordigd door S. Boonstra, ambtenaar van de gemeente.
1. Procesverloop
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 22 mei 2007, verzonden op dezelfde datum, van de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank). Verzoeker heeft de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter
wijst het verzoek af.
Daartoe overweegt hij het volgende.
Verzoeker heeft verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen de beslissing op bezwaar van het college van 19 december 2006, waarbij de vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van acht appartementen op het perceel [locatie] te [plaats] is gehandhaafd en het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard, en de uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van verzoeker tegen het besluit ongegrond is verklaard, te schorsen. Ter zitting heeft hij de Voorzitter tevens verzocht met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak in het bodemgeschil te doen en het college op te dragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Verzoeker stelt met name daarbij spoedeisend belang te hebben, nu reeds wordt gebouwd en het college volgens zijn nader uiteengezette motivering niet bevoegd zou zijn krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling te verlenen.
De Voorzitter is van oordeel dat, gezien deze omstandigheden, waarbij verzoeker in feite uitspraak in het bodemgeschil wenst te verkrijgen over de ontvankelijkheid van verzoeker in bezwaar om daarmee te bewerkstelligen dat het college, na een opdracht van de Voorzitter daartoe, zo spoedig mogelijk een inhoudelijk oordeel geeft over het door hem ingediende bezwaar tegen de bouwvergunning, een verzoek om voorlopige voorziening niet het geëigende middel is om te bereiken wat verzoeker beoogt. Het door verzoeker beoogde doel kan langs die weg immers, naar door hem ter zitting ook is erkend, niet worden bereikt en verzoeker heeft daarbij dan ook geen (spoedeisend) belang.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Driel
Voorzitter ambtenaar van Staat
414.